Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], David daarentegen zeide tot den Filistijn: [48]Gij komt tot mij met een zwaard, en met een spies, en met een schild; maar ik kom tot u in [49]den [50]Naam van den HEERE der heirscharen, den God der slagorden van Israel, [51]Dien gij gehoond hebt. 48. Dat is, gij verlaat u op uw zwaard, enz. Zie boven, vs.5,6. 49. Dat is, door ingeving Gods, en hebbende zijn naam eerst aangeroepen, en verlaat mij op zijn genadige hulp en bijstand, welke Hij dengenen, die op hem vertrouwen, beloofd heeft. 50. Zie Spreuk.18:10. 51. Of, dat; te weten, heir.